3 april 1990: bij veel vrouwen, historici en quizliefhebbers doet die datum een belletje rinkelen. Want toen werd het wetsvoorstel van Roger Lallemand en Lucienne Herman-Michielsen bekrachtigd dat zwangerschapsafbreking toelaat tot 12 weken na de bevruchting. En dat ging zowaar gepaard met een mini-koningskwestie.
Het recht op abortus is een van de meest felbevochten eisen van de vrouwenbeweging. De wet van 1990 betekende dan ook een enorme doorbraak. Al is er na bijna 35 jaar later dringend nood aan enkele fundamentele aanpassingen en versoepelingen. Tot die conclusie kwam ook het interuniversitair expertencomité dat op vraag van de Vivaldi-regering de abortuswet onder de loep nam. Tijd om hun besluiten ook politiek te vertalen. Maar CD&V – aanvankelijk groot voorstander van wetenschappelijke toetsing – geeft plots niet meer thuis en grijpt naar de handrem. Een treurig schouwspel als je het mij vraagt: afspraken zijn afspraken en wetenschap is wetenschap, ook als de resultaten je niet bevallen.
Het comité formuleerde in totaal 25 aanbevelingen. Die allemaal overlopen zou ons waarschijnlijk te ver leiden. Ik beperk me daarom tot enkele van de meest in het oog springende. Om te beginnen vragen de experten om zwangerschapsonderbreking expliciet te erkennen als gezondheidszorg, om zo de rechtszekerheid van alle betrokkenen te beschermen. Bovendien laat dit toe om de kwalificatie- en bekwaamheidsvereisten van zorgverleners beter te regelen.
Het meest besproken – en in sommige kringen omstreden - voorstel van de comitéleden is ongetwijfeld de verlenging van de maximumtermijn voor abortus tot minimum 18 weken. Nu zien we immers dat jaarlijks honderden vrouwen naar Nederland moeten uitwijken voor een zwangerschapsafbreking na de huidige wettelijke limiet. En dat leidt tot schrijnende verhalen van angst en te weinig middelen. Want abortus in het buitenland gaat gepaard met een serieus kostenplaatje, dat vaak te zwaar is voor wie het minder breed heeft. Onaanvaardbaar volgens het expertencomité, dat meermaals terecht stelt dat een gelijke en betaalbare toegang tot abortus steeds voorop moet staan. Om een goede abortuszorg in het tweede semester te garanderen pleit het wetenschappelijk comité overigens ook voor nieuwe centra of ziekenhuisafdelingen die zich daarin zouden specialiseren.
Nog volgens de experten moet de verplichte wachttijd van 6 dagen dringend op de schop. Die is immers betuttelend en vernederend en suggereert dat vrouwen zelf niet in staat zouden zijn om bij zo’n ingrijpende beslissing de nodige bedenktijd in te bouwen. Verder stellen de wetenschappers enkele aanpassingen en verduidelijkingen voor met betrekking tot zwangerschapsafbreking om medische redenen. Zo moet abortus ook kunnen bij een hoog risico op een uiterst ernstige en ongeneeslijke aandoening bij het kind, terwijl dit tot nu slechts bij zekerheid is. Ook dient men niet alleen rekening te houden met de lichamelijke gevaren voor de vrouw, maar ook met mentale risico’s. En omdat voorkomen steeds beter is dan genezen, zou de terugbetaling van anticonceptie best uitgebreid worden naar wie ouder is dan 25.
Tegenstanders van (de uitbreiding van) abortusrechten schermen maar al te graag met de bescherming van het leven. In de praktijk blijkt dit echter een schijnargument. Een verbod of strengere wetgeving leidt immers niet tot minder zwangerschapsafbrekingen. Wel zorgt het ervoor dat een abortus vaak in veel minder veilige omstandigheden plaatsvindt. Soms met letterlijk fatale gevolgen. Maar wat dan met adoptie als alternatief voor van abortus? Geen volwaardige oplossing in mijn ogen. Het levert immers vaak enorme frustraties en een levenslang schuldgevoel op. Straf in plaats van zelfbeschikking.